Pedagogisch profiel

1 Doelgroep van de modules CB

Bij onze doelgroep is het begeleidingswerk onvoorspelbaar en de intensiteit van de begeleiding sterk wisselend: de ene week is de begeleiding heel intensief, de volgende week staan we aan de deur.

We kiezen er dan ook voor om bij de start van de begeleiding nog geen keuze te maken in de module die we zullen hanteren binnen een gezin. Tijdens de eerste weken willen we, rekening houdende met de informatie van de verwijzer en van het gezin, via onze eigen observaties een inschatting maken over de module die het meeste aansluit bij de hulpvraag van het gezin.

1.1 Modules laagintensief en breedsporig

Onze dienst biedt verschillende hulpverleningsmodules aan, namelijk de modules laagintensieve en breedsporige contextbegeleiding. Beide modules zijn rechtstreeks toegankelijk. Dit wil zeggen dat  andere hulpverleners, en consulenten rechtstreeks bij ons kunnen aanmelden. Gezinnen kunnen niet rechtstreeks bij ons aanmelden, wel kunnen ze bij ons terecht via verwijzing van de brede instap (OCMW, CGG, CAW…).

Bij de module laagintensief gaat het gemiddeld om 1 uur begeleiding per week en richten we ons vooral op kinderen van 0 tot 25 jaar met meervoudige opvoedingsproblemen. Deze gezinnen ervaren moeilijkheden op het vlak van opvoeding en gedrag van de kinderen en problemen in de  communicatie tussen de verschillende gezinsleden.

Er zijn geen problemen op andere levensdomeinen dan opvoeding of toch niet in die mate dat werken rond opvoeding verhinderd is. Onze inschatting is dat de doelen waaraan de gezinsleden willen werken binnen een vrij korte periode kunnen gerealiseerd worden.

Bij de module breedsporige contextbegeleiding gaat het gemiddeld om 2 uur begeleiding per week.

Onze begeleiding richt zich op gezinnen met kinderen van 0 tot 25 jaar waarbij er sprake is van een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) of waarbij een jongere een als misdaad omschreven feit pleegde (MOF) . De opvoedingsproblemen kunnen op zich staan, maar veelal zijn ze verweven met moeilijkheden op andere domeinen, zoals financiële en/of huisvestingsproblemen, problemen in de partnerrelatie, problemen in de interacties tussen gezin en omgeving. Niet zelden kampen deze gezinnen reeds een lange tijd ‐over meerdere generaties heen‐ met diverse en complexe problemen.

1.2 Aangewezen criteria voor opstart

Wanneer sprake is van volgende aanwijzingen, kunnen we de  CB‐begeleiding opstarten:

herstellen van de veiligheid. Als iemand (ouders, begeleiders, consulent of andere

betrokkenen) zich zorgen maakt over de fysieke, seksuele of emotionele veiligheid in het

gezin, wordt het vergroten van de veiligheid het eerste doel in de begeleiding.

te werken aan hun opvoedingsdoelen.

voldoende mogelijkheden aanwezig om de opvoedingsproblemen aan te pakken. Vragen op

 andere domeinen kunnen aan bod komen maar zijn niet de focus van de begeleiding. Het

evenwicht tussen draagkracht en draaglast is ernstig verstoord omwille van problemen of

beperkingen op andere levensdomeinen dan opvoeding

 1.3 Tegen-aanwijzingen voor opstart

Sommige hulpvragen en gezinsomstandigheden vragen om een andere vorm van hulp. Daarom zijn

er  tegen-aanwijzingen  voor de doelgroep en de hulpvraag:

1.4 Grenzen aan de werkvorm CB

Wanneer we in de loop van de contextbegeleiding botsen op de grenzen van de begeleiding stellen we de zinvolheid en haalbaarheid van de begeleiding in vraag. We doen dit in open communicatie met het gezin en eventueel andere betrokken hulpverleners / verwijzers.

Een aantal van deze grenzen werden opgesomd bij de contra‐indicaties van contextbegeleiding. Bij de start van een begeleiding hebben we niet altijd duidelijk zicht op deze factoren en op de evolutie die hierin mogelijk is in het gezin. Het kan zijn dat deze grenzen pas duidelijk worden in de loop van de begeleiding.

Wanneer we op één van deze grenzen botsen, bekijken we samen met het gezin (en eventueel andere betrokken hulpverleners) of de begeleiding wordt verder gezet.

Zeker bij signalen of dreiging van onveiligheid voor de kinderen en/of als niet tegemoetgekomen wordt aan (één van) de basisbehoeften van de kinderen, gaan wij het gesprek met de ouders hierover aan. Niet altijd worden deze problemen onderkend door de ouders zelf. Daarom is het belangrijk dat we als begeleider vanaf het begin van een begeleiding open en eerlijk zijn over het niet vrijblijvend zijn van een contextbegeleiding in gevallen van onveiligheid. De veiligheid van kinderen heeft de hoogste prioriteit, in elke situatie. We streven ernaar om samen met het gezin (en de verwijzer als deze betrokken is) te bekijken hoe de gezinsleden hiermee willen omgaan en welke stappen gezet dienen te worden.

Indien de gezinsleden hier niet aan willen werken of de verwachtte verandering niet plaatsvindt door inspanningen van de gezinsleden, is dit een grens voor CB. Als we inschatten dat de ontwikkeling van de kinderen in het gevaar blijft én er is geen enkele medewerking van het gezin om hieraan te werken, dienen we een M‐document in. Dit gebeurt enkel na uitdrukkelijk en transparant overleg met de gezinsleden, andere hulpverleners en het eigen team.

2 Doelstelling van de  module contextbegeleiding

 We willen primaire veiligheid bieden in de contacten tussen ouder en kind. 

We trachten om zicht te krijgen op de communicatiepatronen binnen het gezin en de probleemdomeinen. We willen de positie en opvoedende vermogens (oplossingsgericht) van de ouders verstevigen en van de relatie ouder(s)-kind versterken.

We oriënteren naar rechtstreeks toegankelijke hulpverlening (CGGZ, therapie, psychiatrie, opvoedingsondersteuning, ed.) en vorming indien nodig.

We activeren het, of bouwen aan het eigen steunnetwerk van het gezin met als doelstelling het opheffen van de nood aan gespecialiseerde niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening.

3 Theoretische achtergrond en wetenschappelijke onderbouwing van de module contextbegeleiding.

3.1 IPT-model (Intensieve Pedagogische Thuishulp)

IPT is een model, geen methodiek. Dit wil zeggen dat we niet werken vanuit een vaste fasering,  waarbij de werking vooraf bepaald is op dagelijkse, wekelijkse of maandelijkse basis. Ons model vertrekt vanuit de doelstellingen van het gezin (individueel per gezinslid), de verwijzer en onze eigen observaties. Op basis van deze doelstellingen wordt een hulpverleningstraject uitgezet onderverdeeld in verschillende cyclussen. Elke cyclus heeft een tijdsduur, intensiteit en inhoudelijke invulling op maat van de hulpvraag (en in samenspraak met de cliënt bepaald).

We zien dit als een eclectisch werkmodel voor mensen die intensief werken met de context (gemiddeld ongeveer 1 keer per week). 

Bedoeling is om hulp zo dicht mogelijk bij de cliënt te houden (d.m.v. huisbezoeken) op een vraaggestuurde manier. Het gezin heeft zoveel mogelijk de regie over de inhoud van de hulpverlening. De geboden hulp moet zo licht als mogelijk en zo kortdurend mogelijk zijn. In dat licht krijgen leertheoretische interventies dan ook een grote plaats in de methodische werkvormen. Er wordt voor een zo groot mogelijk deel geput uit interventies van bewezen effectieve methodische werkvormen. 

Het model is niet alleen vraaggestuurd maar ook doelgericht. We werken met vooraf bepaalde concrete doelen, en het meten van het behaalde resultaat op deze doelen vormen een essentieel onderdeel van onze werkvorm. Het is de bedoeling dat we alle hulp, die noodzakelijk, maar niet in ons team aanwezig is, inzetten (bvb: therapeutische of psychiatrische hulp, hulp vanuit een CGG, CAW, OCMW, etc. of langdurig m.b.t. zaken die gecompenseerd dienen te worden om de jongere in het gezin te houden)

Naast vraaggestuurd en doelgericht is onze begeleiding ook competentiegericht. Dat betekent dat de begeleiding gericht is op het herstel van de balans tussen de taken waar het gezin voor staat en de vaardigheden die de verschillende gezinsleden hebben om die taken daadwerkelijk uit te voeren. De eerste insteek zal altijd zijn de competenties van het cliëntsysteem uit te breiden om de gestelde doelen te behalen. De begeleiders in ons team zijn generalisten, maar hebben ook hun eigen specialisaties. Zo kunnen er teamleden zijn die een therapie opleiding hebben gevolgd, terwijl anderen veel kennis hebben van crisisinterventies, opvoedingsproblemen, of bijv. ADHD. Op die manier hebben we reeds heel wat expertise in ons team waardoor we in staat zijn om als geheel complexe hulpvragen op te lossen. 

3.2 Theoretische basis 

IPT maakt gebruik van verschillende evidence-based methodieken als Families First, Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling, Geweldloos Verzet, en Langdurig Laagfrequente Orthopedagogische Thuisbegeleiding. We kiezen niet voor één specifieke methode binnen de begeleiding maar voor verschillende werkzame factoren op maat van de hulpvraag. Belangrijk is dat we onze interventies bewust inzetten en kunnen benoemen waarom we welke keuze maken.

Daarnaast baseren we ons o.a. op: 

3.3 In de praktijk

4 Basishouding van de begeleiders

 4.1 Presentie en voortdurende afstemming als kern van de basishouding

Veel van de gezinnen die we begeleiden, leven in zeer moeilijke, complexe situaties. Dikwijls hebben ze al een verleden van heel wat relationele breuken achter de rug. Het is niet evident om vaak als zoveelste hulpverlener over de vloer te komen. We willen dan ook een positieve samenwerkingsrelatie met het gezin opbouwen omdat deze onontbeerlijk is om ruimte te kunnen maken voor positieve verandering. Goed ontwikkelde methodieken en technieken vinden we zeer waardevol, zolang ze worden toegepast vanuit een basishouding die aansluit bij de gezinnen. De kern van deze basishouding is presentie en voortdurende afstemming.

4.1.1 Presentie

Presentie betekent voor ons een aandachtige aanwezigheid. Naast en bij de ander zijn (zeker op moeilijke momenten), lijkt vanzelfsprekend, alleen zien we vaak dat hulpverleners omwille van een volle agenda, noodzakelijke administratie… onvoldoende tijd nemen om gewoon stil te staan bij de moeilijke situatie waarin sommige van onze gezinnen zich bevinden en gewoon nabij te zijn. Vaak schieten ze door naar een formuleren van doelstellingen, of het zoeken naar oplossingen. Vanuit onze dienst willen we niet meteen overgaan naar het zoeken van oplossingen of het zoeken naar gepaste methodieken en tools, maar net de ruimte nemen om naast onze gezinnen te gaan staan om op die manier een duidelijker beeld te creëren van hun concrete hulpvraag.

4.1.2 Voortdurende afstemming

Wanneer we vanuit presentie (aanwezigheid) overgaan tot specifieke interventies binnen onze gezinnen, vinden we het belangrijk om voortdurend af te stemmen op de cliënt. Vergelijk het met het voortdurend draaien aan een radiozender tot je bent afgestemd op de juiste post. Een aantal kernelementen spelen hierbij een belangrijke rol:

4.2 Andere aspecten van de basishouding

Presentie en voortdurend afstemmen vormen de krijtlijnen van onze basishouding als begeleider. Tegelijkertijd kunnen we deze krijtlijnen verder verrijken en inkleuren. Andere aspecten van de basishouding zijn:

5 Empowerment en netwerkgericht werken

 Een misvatting binnen hulpverlening is dat er gestreefd moet worden naar maximale autonomie en zelfredzaamheid van het gezin. Men interpreteert dit soms als een voortdurend aansporen van gezinnen om zaken in handen te nemen en concludeert dat men als hulpverlener niet teveel zaken zelf mag doen. Telefoons doen voor gezinnen, helpen met administratie is uit den bose. Vanuit onze dienst willen we het woord zelfredzaamheid vervangen door samenredzaamheid. De gezinsleden moeten bovenal leren om te steunen op elkaar, steunbronnen in hun omgeving én hulpverleners zodat ze met behulp van hun netwerk opnieuw controle kunnen krijgen over hun situatie. Als begeleider bouwen we aan vertrouwen en leggen we verbindingen. Dit betekent in sommige van onze gezinnen helpen bij praktische zaken, de administratie, contacten met derden… Zodat er bij onze gezinnen zich dan soms een kier opent om verbinding te kunnen leggen met andere steunbronnen en zo onszelf overbodig te maken.

Om dit te bewerkstelligen willen we:

Hoe kunnen we het netwerk van steunbronnen uitbreiden? Hoe kunnen we waardevolle / betrouwbare relaties herstellen?

Hoe kunnen we steunbronnen van het gezin mobiliseren en actief inzetten binnen onze begeleiding?

De laatste jaren zien we dat onze begeleiding steeds meer verbonden raakt met het model van wrap around care vanuit de VS. Dit is een model waarbij een team van steunbronnen en specialisten zich als het ware om het gezin heen wikkelen. Zeker bij de multi-problem gezinnen zien we dit als een model dat werkt. We zien onszelf als generalisten, hoewel we natuurlijk onze eigen achtergrond, opleiding en expertise hebben staan we uitdrukkelijk naast de gezinnen. Van daaruit willen we het sociaal netwerk van de gezinnen activeren en waar nodig specialisten inschakelen (therapeuten, psychiaters, OCMW, VK, VAPH, schuldbemiddelaar…).

6 Omgaan met onveiligheid

Bij de start van de begeleiding of gedurende het traject zijn er soms aanwijzingen dat de veilheid van de kinderen of andere gezinsleden in het gedrang is. We vinden het belangrijk om de signalen (= wat we vermoeden) en de feiten (= wat we weten) op een correcte wijze bespreekbaar te maken en vervolgens een constructief partnerschap op te bouwen met het gezin. Als hulpmiddelen gebruiken we hiervoor onze eigen procedure SGOG en het model van Signs of Safety. (Zie bijlage SGOG)

Signalen en feiten zijn niet hetzelfde. We kunnen aanwijzingen hebben voor onveiligheid, maar de realiteit kan anders zijn. Net daarom vinden we het belangrijk om deze signalen op een open en directe manier te bespreken met het gezin en om samen met hen de actuele veiligheidssituatie te onderzoeken. Hierbij zien we het als een uitdaging om tegelijkertijd de ernst van de situatie te bespreken en tegelijkertijd onze kansen op samenwerking te maximaliseren.

7 Begeleidingsverloop van de module contextbegeleiding

7.1 Een gestructureerde opbouw

Om een onze weg te vinden binnen de complexe en weerbarstige situaties waarin vele van onze gezinnen zich bevinden willen we een gestructureerd en gefaseerd model gebruiken. Binnen deze structuur willen we echter zeer flexibel en vraaggestuurd aan de slag kunnen gaan met de gezinnen.

Ons begeleidingstraject is opgedeeld in drie fases. De totale duur ervan is per gezin verschillend en afhankelijk van de hulpvraag, de situatie en de doelen.

7.1.1 De instroomfase

De eerste fase duurt maximaal zes weken. Het doel van deze fase is drieledig. In de eerste plaats is er een grondige kennismaking en willen we inzetten op presentie en afstemming. Dit betekent dat we de tijd nemen om te luisteren naar de verhalen van de gezinsleden. Daarnaast stellen we onze dienst voor en lichten we onze manier van werken toe.

Tot slot stellen we samen met de gezinsleden een handelingsplan op dat de verwachtingen van de betrokken actoren (ook verwijzers) samenbrengt, en dat iedereen kan onderschrijven.

7.1.2 De Begeleidingsfase

De tweede fase is de begeleidingsfase: deze duurt ongeveer vijf maanden. In deze periode werken we samen met het gezin en een netwerk van steunbronnen aan de uitwerking van het handelingsplan. De frequentie van de huisbezoeken per week kan in deze fase verschillen volgens de nood van de gezinsleden. Zo zullen we bij crisissen meer aanwezig zijn in het gezin, of kunnen we na overleg beslissen om een jongerenbegeleider in te schakelen specifiek om te werken met de kinderen, naast de ‘gewone’ gezinsbegeleiding.

Centraal staat het werken aan de doelstellingen die we hebben geformuleerd in het handelingsplan. Tegelijkertijd is er een voortdurend afstemmen op de realiteit van het gezin: is de situatie veranderd? Zitten we nog op het juiste spoor? Is de vraag van het gezin nog steeds dezelfde of gewijzigd? Wat met het perspectief van de verwijzer? Om te kiezen aan welke doelstellingen eerst worden gewerkt, checken we steeds of er een concrete opdracht is van de jeugdrechter die voorrang moet krijgen, en of de veiligheid van de kinderen in het gedrag is. Wanneer dit zo is, dan geven we dit prioriteit in onze begeleiding. Wanneer dit niet zo is dan wordt samen met het gezin gezocht naar doelstellingen die het gemakkelijkst bereikbaar zijn en op korte termijn effect opleveren of de doelstellingen die in de beleving van het gezin het meest urgent zijn.

7.1.3 De evaluatiefase

De derde fase is de evaluatiefase. Centraal in deze fase staat de bespreking van het evolutieverslag met het gezin waarbij het gezin, de contextbegeleider, de verwijzer en eventuele steunbronnen van het gezin terugkijken op de voorbije begeleidingsperiode en waarbij we samen met het gezin inschatten of de begeleiding dient te worden verlengd of dat we eventueel kunnen afronden. Ook eventuele doorverwijzingen naar andere soms meer gespecialiseerde en intensievere hulpverleningsvormen behoort dan tot de mogelijkheden.

De drie fases worden inhoudelijk ingevuld vanuit een voortdurende dialoog met het gezin en eventueel de verwijzer. Onze positie, houding en acties als contextbegeleider worden voortdurend geleid vanuit ons pedagogisch kader. Geen enkele methodiek en techniek wordt zomaar ingezet maar zijn steeds ingebed volgens de principes van ons profiel en vertrekt steeds vanuit onze basishouding als begeleider.

De printversie vindt u hier:

Visie op gezinsbegeleiding VZW RADAR 2017.docx